Waar bent u naar op zoek?

Voldoende potentie, maar…

dr. M. Visser
Door: dr. M. Visser
24-09-2020

We hebben het veel over ontkerkelijking. Zien we die ook terug in de ontwikkeling van het aantal nieuwe belijdende leden? Leggen er inderdaad zo weinig mensen belijdenis van hun geloof af dat het duidelijk is dat onze gemeenten over een generatie sterk gekrompen zijn?

Vijf jaar geleden kwam ik na een verblijf van vijftien jaar in het buitenland terug in Nederland. Ik kwam in een gemeente terecht met drieduizend leden en bijna duizend kerkgangers verdeeld over twee wijken. De eerste keer dat ik het belijdenisseizoen meemaakte, was ik diep geschokt. In de hele gemeente was er één persoon die belijdenis van het geloof aflegde. Hoe kan dat? Drieduizend leden, en er is maar één iemand die belijdenis doet? De jaren daarna bleek gelukkig dat dit een uitzondering was. Maar het had wel mijn belangstelling en mijn zorg gewekt. We hebben het veel over ontkerkelijking. Leggen er inderdaad zo weinig mensen belijdenis van hun geloof af dat het duidelijk is dat onze gemeenten over een generatie sterk gekrompen zijn? Uit wat ik om mij heen hoorde, kreeg ik sterk de indruk dat dat zo was. Leeftijdsgenoten (ik ben bijna 50) hoorde ik met heimwee vertellen over de veel grotere aantallen belijdeniscatechisanten in hun eigen jeugd.

Onderzoek

Ik was dan ook heel blij dat de Gereformeerde Bond besloot een klein onderzoekje te doen. Scriba’s van 361 ‘Gereformeerde Bondsgemeenten’ werden aangeschreven met de vraag hoeveel mensen er dit jaar belijdenis afgelegd hebben of (in verband met de coronacrisis) nog van plan zijn dat te doen. Daarnaast werd gevraagd hoeveel kerkgangers er, pre-corona, meestal in de gemeente zaten. Ten slotte werd er ook een vraag gesteld naar de in de kerkdiensten gebruikte liturgie om een beeld te krijgen van de ligging van de gemeente.

Voordat de antwoorden binnenkwamen, ging ik er eens over denken hoeveel nieuwe belijdende leden nodig zijn om een gemeente op hetzelfde niveau te houden. Een manier om dat te doen, is om te kijken naar het aantal kerkgangers. Als we er voor het gemak even van uitgaan dat tegenwoordig alle volwassen kerkgangers op een gegeven moment belijdenis van het geloof afleggen, moet elk jaar 1,43 procent van het aantal kerkgangers belijdenis afleggen om de kerkgang stabiel te houden. Dat is gebaseerd op de volgende berekening: we worden in Nederland gemiddeld 82 jaar oud. Laten we zeggen dat daar zeventig kerkgaande jaren bij zitten. Dan moet het aantal nieuwe belijdenissen elk jaar 1/70e van het aantal kerkgangers zijn om de gemeente op peil te houden. Dat is 1,43 procent. Als dat percentage lager ligt, krimpt de gemeente. Als het percentage hoger ligt, groeit de gemeente.

Uitkomst

142 gemeenten hebben de vragen beantwoord. Dat is een respons van 39 procent. De totalen die uit het onderzoek kwamen, waren als volgt:

Geen onderlinge verschillen

Leiden verschillen tussen gemeenten ook tot verschillen in het percentage mensen dat belijdenis doet per gemeente? Dat heb ik statistisch onderzocht. De verrassende uitkomst hiervan was dat als je kijkt naar het aantal kerkgangers, geen enkel van de onderzochte kenmerken een verband toonde met het aantal dit jaar afgelegde belijdenissen. De kleine verschillen die werden gevonden, waren in geen enkel geval statistisch significant. Gemeenten die de oude berijming gebruiken en gemeenten die Weerklank of het Liedboek gebruiken, hebben een even hoog percentage nieuwe belijdende leden. Gemeenten in Oost- en in West-Nederland hebben een even hoog percentage nieuwe belijdende leden. Gemeenten in dorpen, kleine steden of grote steden, het maakt geen verschil. In gemeenten in de bijbelgordel (in burgerlijke gemeen-ten met meer dan 15 procent stemmen op SGP en CU) legt een even hoog percentage mensen belijdenis af als in gemeenten daarbuiten. Tussen kleine gemeenten en grote gemeenten is er procentueel geen verschil wat betreft het aantal nieuwe lidmaten. Ik denk dat veel mensen intuïtief denken dat het gemakkelijker is om in een gemeenschap waar om je heen veel mensen geloven, de gemeente in stand te houden. Dat was zeker mijn eigen gedachte. Bij grote gemeenten, gemeenten in de bijbelgordel en gemeenten buiten de grote steden verwachtte ik een hoger percentage nieuwe belijdende leden aan te treffen. Maar dat blijkt niet het geval te zijn.

Bemoedigend daaraan is dat we geen slachtoffer zijn van onze context. God is overal aan het werk. Hoe we gemeente zijn, is belangrijker dan waar we gemeente zijn. Daarbij springt wel in het oog dat verschillen in liturgie binnen de Gereformeerde Bond geen invloed hebben op het aantal mensen dat belijdenis aflegt.

De toekomst

Maar hoe is het algemene beeld? De 791 mensen die belijdenis aflegden, vormen 1,66 procent van het aantal kerkgangers. Dat is dus hoger dan de 1,43 procent die naar schatting nodig is om het aantal kerkgangers op peil te houden. Dit is zonder meer een verrassende uitkomst te noemen. Het betekent dat als de nieuwe belijdende leden kerkgangers blijven, de gemeente groeit. Het is een langzame groei van 0,23 procent per jaar, maar het is toch een zeer bemoedigend aspect van dit onderzoek. Het gaat goed in ‘Gereformeerde Bondsgemeenten’ qua aantallen nieuwe belijdende leden. Daar mogen we dankbaar voor zijn.

Echter, als je kijkt naar hoe het aantal belijdende leden zich ontwikkelt, is het beeld minder rooskleurig. Laten we ervan uitgaan dat een nieuw belijdend lid gemiddeld 25 jaar is en gemiddeld nog 57 levensjaren voor zich heeft. De onderzochte gemeenten liggen dan op koers voor een grootte van 57×791=45.087 belijdende leden. Dat is 43 procent minder dan het huidige aantal van 78.692. Als je kijkt naar het aantal belijdende leden, zitten we dus in een krimpsituatie. Het is lang niet zo dramatisch als gedacht zou kunnen worden naar aanleiding van de cijfers die de Protestantse Kerk publiceerde, waaruit blijkt dat het aantal 65-plussers onder de belijdende leden zes keer zo hoog is als het aantal 40-minners. De ‘Gereformeerde Bondsgemeenten’ blijken veel beter dan de rest van de kerk in staat de toorts van het geloof aan de nieuwe generatie door te geven. Maar toch, als je het op deze manier bekijkt is er duidelijk sprake van krimp.

Wat is de verklaring voor het verschil tussen de twee manieren van kijken? Die is heel eenvoudig te halen uit de tabel. Er zijn veel meer belijdende leden dan kerkgangers. Als je bedenkt dat er ook veel kerkgangers zijn die nog te jong zijn om belijdenis te hebben afgelegd, kun je concluderen dat fors minder dan de helft van de belijdende leden naar de kerk komt. Daar zitten natuurlijk ouderen tussen die meeluisteren via de kerktelefoon. Maar het is duidelijk dat er een grote groep randkerkelijke belijdende leden is.

Waar blijven ze?

Na verloop van tijd kunnen de mensen die in het verleden belijdenis hebben gedaan, ingedeeld worden in vier groepen:

groep 1: kerkgaande leden;

groep 2: niet-kerkgaande leden;

groep 3: mensen die naar een andere kerk zijn overgegaan;

groep 4: mensen die buitenkerkelijk zijn geworden.

De cijfers wijzen uit dat groep 1 nu niet groter is dan groep 2. Ik vermoed echter dat dat in de toekomst anders zal zijn, omdat belijdenis doen nu vaker een bewuste persoonlijke keuze is dan een generatie geleden. Groep 3 en 4 zijn niet in de cijfers van dit onderzoek terug te vinden. Maar we weten dat de aantallen aanzienlijk zijn. ‘Gereformeerde Bondsgemeenten’ verliezen met name aan evangelische gemeenten veel leden. En helaas komt het voor dat ook belijdende leden zich aan elk kerkelijk leven onttrekken. We weten ook dat het aantal mensen dat de omgekeerde richting bewandelt, uit andere kerken en uit de wereld naar ‘Gereformeerde Bondsgemeenten’, veel kleiner is.

Die overweging verandert het beeld op dramatische wijze. Het aantal belijdenissen is genoeg om de grootte van de kerk (in aantal kerkgangers) stabiel te houden. Maar het is niet ondenkbaar dat de keuzes die daarna gemaakt worden, ervoor zorgen dat de kerk in één generatie halveert.

Potentie

De conclusie uit dit onderzoek is dat het ‘Gereformeerde Bondsgemeenten’ goed lukt om jeugd bij de kerk te houden en te begeleiden tot en met het doen van belijdenis. Dat doen ze in ieder geval goed genoeg om de potentie te hebben stabiel te blijven in kerkgang. Het probleem komt daarna. Jeugdwerk krijgt veel aandacht en dat werpt zijn vruchten af. De uitkomsten van dit onderzoek naar nieuwe belijdende leden laat zien dat er veel reden is dezelfde aandacht te besteden aan jongvolwassenen en aan pastoraat en kringwerk in de gemeente.

dr. M. Visser
dr. M. Visser