Staan geloof en wetenschap op gespannen voet met elkaar? Is een antwoord op deze vraag per definitie zwart-wit, of is de werkelijkheid veelzijdiger? Prof. dr. G. van den Brink betoogt in Het experiment van broeder Juniper het laatste.
Deze bundel brengt een selectie samen van vertaalde artikelen en bijdragen die de afgelopen jaren in wetenschappelijke tijdschriften zijn verschenen. De inhoudsopgave laat meteen zien welke route het boek volgt. Het begint met een overzicht van verschillende modellen die de verhouding tussen geloof en wetenschap proberen in kaart te brengen.
Daarna gaat de reis langs de Reformatie en het ontstaan van de moderne natuurwetenschap, om vervolgens verschillende Britse stemmen te belichten die spreken over een trinitarische kijk op de natuur. De rooms-katholieke benadering van de evolutietheorie is het volgende station. Vanuit dat perspectief stelt de hoogleraar Theologie en Wetenschap aan de Vrije Universiteit de prikkelende vraag: is de menselijke dood een evolutionaire noodzaak of een straf op de zonde?
Vervolgens verschijnt als tegenhanger een hoofdstuk over de Heilige Geest Die levend maakt, met in het verlengde daarvan een indringend hoofdstuk over de transhumanistische toekomstverwachting. Het derde deel van het boek richt zich op de verhouding van de theologie tot andere wetenschappelijke disciplines en onderzoekt de vraag of we werkelijk van vooruitgang kunnen spreken.
Spannende tocht
Ik besef dat in de vorige alinea de nodige vaktermen langskwamen die de gemiddelde lezer van De Waarheidsvriend misschien niet dagelijks gebruikt. Daarom wil ik me in deze recensie beperken tot twee kwesties die – zo hoop ik – directe actualiteitswaarde hebben.
Tegelijk wil ik benadrukken dat het boek, ondanks de soms lastige of gevoelige thema’s, heel toegankelijk is geschreven. Van den Brink weet de stof intelligent, maar tegelijk helder en overzichtelijk te presenteren. Wat ik daarbij bijzonder waardeer, is dat hij niet om lastige keuzes heen draait: hij hakt knopen door, legt daar verantwoording over af en denkt de consequenties zorgvuldig door. Dat geeft zijn stijl iets sympathieks en maakt het boek tot een levendige zoektocht, waarin de lezer wordt meegenomen langs spannende kruispunten.
Broeder Juniper
Hoewel de titel pas helemaal aan het einde van het boek wordt toegelicht, lijkt het mij goed om er hier mee te beginnen. Broeder Juniper is de hoofdpersoon uit de roman De brug van San Luis Rey (1927). Deze franciscaan probeert de theologie een plaats te geven naast de exacte wetenschappen. Wanneer een hangbrug plotseling instort en vijf mensen omkomen, ziet hij daarin een unieke kans om de leer van de goddelijke voorzienigheid te toetsen – en tegelijk te onderzoeken waarom juist déze vijf mensen om het leven kwamen.
Deze destijds bekroonde roman van Thornton Wilder stelt daarmee de vraag of er in de theologie wel vooruitgang mogelijk is. Veel geleerden beantwoorden die vraag ontkennend, maar Van den Brink denkt daar duidelijk anders over. Met een knipoog kun je zeggen: broeder Juniper en Van den Brink hebben wel iets van elkaar weg.
Dood als straf
In het hoofdstuk over de dood van de mens beschrijft Van den Brink de spanning tussen biologie en theologie. Vanuit Bijbels-theologisch perspectief valt er immers niets positiefs over de dood te zeggen, terwijl ecologen en evolutionair biologen er vrijwel unaniem van uitgaan dat sterfelijkheid diep in de (menselijke) natuur verankerd is.
Een mogelijke uitweg uit dit dilemma ziet Van den Brink in de gedachte dat de mens wel sterfelijk geschapen is, maar dat de lichamelijke dood pas werkelijkheid werd na – en als gevolg van – de zondeval. Ik las dit hoofdstuk met grote belangstelling, temeer omdat het voor velen verrassend zal zijn dat Calvijn in zijn uitleg van Genesis 2:17 Adam, zowel naar lichaam als ziel, als eindig beschouwde.
Van den Brink neemt de lezer mee langs spannende kruispunten
Schepping en Christus
Kunnen we eigenlijk over de dood spreken zonder de zonde daarbij te betrekken? Het Nieuwe Testament doet dat in elk geval niet. Daar wordt de vergankelijkheid van de mens steeds verbonden met zijn diepe schuld tegenover God (Feldmeier & Spickermann). Bij Paulus is er dus geen sprake van een waarden-neutrale kijk op kosmos en mens (Stuhlmacher).
Van den Brink doet veel moeite om te laten zien dat het getuigenis van de Schrift over de eindigheid van de mens niet in tegenspraak hoeft te zijn met de wetenschappelijke inzichten hierover. Die poging begrijp en waardeer ik. Toch blijft voor mij de vraag knellen of Schrift en wetenschap altijd met elkaar verzoend moeten worden. Het blijven ten slotte twee verschillende grootheden: Gods openbaring tegenover een menselijk verklaringsmodel, dat bovendien door nieuw onderzoek voortdurend wordt bijgesteld of zelfs vervangen.
Misschien klinkt dit als een gereformeerde reflex. Maar dan nog: kunnen we leren leven met die kritische spanning? De dingen hebben hun geheim, schreef de natuurkundige Van den Beukel ooit. En ook de Schrift kent haar geheimenis.
Vanuit Bijbels-theologisch perspectief wil ik daar nog iets naast zetten. In haar intrigerende Christ, Creation and the Cosmological Goal of Redemption laat J.J. Johnson Leese zien dat Paulus’ brieven een directe verbinding leggen tussen Christus en de (nieuwe) schepping. Er is een diepe samenhang in Gods werken: in de schepping, in de incarnatie en ook in de protologie. Met andere woorden: Gods creatieve handelen is alleen werkelijk te begrijpen in Christus (Kol. 1:16-17).
De doorontwikkelde mens
Het hoofdstuk over de zogenoemde doorontwikkelde mens liet me meer dan eens naar adem happen. Van den Brink schetst een heldere, maar tegelijk onthutsende beschrijving van het transhumanisme: een moderne beweging die inzet op verbetering – en zelfs overstijging – van de menselijke soort door middel van technologie.
"*" geeft vereiste velden aan