
Het gereformeerde belijden heeft de heilsboodschap van de doop wel verbonden met bekering en geloof maar haar er nooit afhankelijk van gemaakt. Dat de doop objectief, eenmalig en altijd geldig is, geeft vaste grond onder de voeten.
Door je te laten dopen laat je zien dat je een nieuw leven met Jezus wilt leven. En je je oude leven wilt achterlaten. Je laat aan iedereen zien dat je deze stap in geloof zet. Wat een statement! Door je te laten onderdompelen in het water word je symbolisch begraven met Christus om op te staan in een heel nieuw leven.
Dit citaat plukte ik van de website van een van de inmiddels veertien Mozaïekgemeenten die er in Nederland te vinden zijn. De notie van het met Christus begraven worden om met Hem op te staan in een nieuw leven is een duidelijke verwijzing naar Romeinen 6 en is een voluit bijbelse gedachte. Wat me echter vooral triggerde, waren de woorden: “Je laat aan iedereen zien dat je deze stap in geloof zet. Wat een statement!” De meest welwillende interpretatie is dat je door de doop een getuigenis aflegt van je keuze om Jezus te volgen. Een minder welwillende interpretatie is dat de doop zomaar een vorm van exhibitionisme kan worden.
Belofte en verbond
Mozaïekgemeenten worden voor het grootste deel bevolkt door mensen die als kind gedoopt zijn in een traditionele kerk. Niet zelden vinden ze de weg naar Mozaïek na een periode waarin het geloof op een laag pitje stond of nadat ze helemaal van het geloof waren afgedwaald. Psychologisch laat het zich begrijpen dat, nu het geloof weer is gaan leven, je deze nieuwe stap wil markeren met een publiek statement. De vraag is natuurlijk of de doop hiervoor bedoeld is.
In zijn studie Het heilige gebeurt: praktijk, theologie en traditie van de protestantse kerkdienst (2011) betoogt prof. dr. F.G. Immink dat, als het om de doop gaat, twee elementen van belang zijn. Allereerst verzegelt de doop niet wat wij zijn ‘maar wat God belooft’. “Bij de doop ligt het accent op het handelen van God in Christus, op de genade die Hij ons schenkt, op de vernieuwing die de Heilige Geest in ons bewerkt. God is om zo te zeggen het handelend subject.” Dat er tevens sprake is van een ‘menselijke factor’, in de zin dat de doop ons oproept tot een nieuw leven, betekent nog niet dat het sacrament gebaseerd is op deze ‘menselijke respons’. Het tweede element dat Immink benadrukt, is dat de doop zijn legitimiteit ontleent aan het verbond. Om het met het Doopsformulier te zeggen: de doop is ‘een zegel en ontwijfelbaar getuigenis dat wij een eeuwig verbond met God hebben’.
Doop en (on)geloof
Maar wat nu als de gedoopte in zijn leven zich aan zijn doop niets gelegen laat liggen en in ongeloof zijn weg gaat? Juist dan, zegt Immink, met een verwijzing naar Calvijn, “moeten we niet concluderen dat de doop dus een leeg en loos gebeuren (ongeldig) was, maar juist de werkelijkheid ervan beklemtonen en letten op het appel dat ervan uitgaat. Immink illustreert dit met een passage uit Calvijns Institutie (IV.15.17) die te mooi is om niet te citeren:
Al zijn alle mensen leugenachtig en trouweloos, God blijft waarachtig; al zijn allen verloren, Christus blijft toch het heil. Wij erkennen dus dat de doop ons in die tijd geen voordeel bracht, aangezien de belofte die ons daarin gedaan wordt en zonder welke de doop geen enkele betekenis heeft, bleef liggen zonder dat er iets mee gedaan werd. Maar nu wij door Gods genade ons leven beginnen te beteren, klagen wij over onze blindheid en hardheid van hart, daar wij zo lang ondankbaar geweest zijn voor Zijn grote goedheid. Maar wij geloven dat de belofte zelf niet verdwenen is. Sterker nog, wij zien het zo: God belooft door de doop de vergeving van zonden en deze belofte van vergeving zal Hij ongetwijfeld gestand doen aan allen die geloven. Deze belofte werd ons in de doop geschonken; laten we haar daarom in geloof aannemen. Lange tijd lag zij weliswaar begraven wegens ons ongeloof, maar laten we haar dan nu door het geloof aannemen.
Het accent op de belovende God en op de belofte die van kracht blijft, verdraagt zich niet met de gedachte dat je je doop op latere leeftijd kunt overdoen. Dat bracht reformatorische theologen reeds in de zestiende eeuw in conflict met de wederdopers, die de kinderdoop stelselmatig verwierpen en aandrongen op overdopen.
Variaties op een thema
Een van deze theologen was de onder ons bekende Guido de Brès. In 1565 publiceerde hij een omvangrijk werk dat nog niet zo lang geleden opnieuw in het Nederlands werd vertaald: Oorsprong en weerlegging van de wederdopers. Het derde deel van dit boek is geheel gewijd aan de doop. Wat dit deel zo interessant maakt, is dat in zijn polemiek De Brès niet op zoek is naar de nuance. Dat biedt hem de gelegenheid de kinderdoop in al zijn radicaliteit voor het voetlicht te brengen.
Geheel in lijn met Calvijn stelt Guido de Brès dat de doop niet afhankelijk is van persoonlijk geloof. Terwijl de wederdopers het persoonlijk geloof noodzakelijk achtten als voorwaarde voor de doop, zet De Brès vol in op het verbond zoals God dat sloot met Abraham én zijn zaad.
Hebben de kleine kinderen van de gelovigen niet evenzeer deel aan het verbond, aan het bloed van Christus, aan het heil en aan de andere gaven en genaden van God als hun vaders? (…) En hoewel de Heere het geloof verlangt van hen met wie Hij eerst zijn kerk begint, alvorens hen het teken en het zegel van het geloof te geven, toch lezen wij hier niet dat God hetzelfde van de kinderen verlangt. Maar door de kracht van het verbond en van de beloften waarvan de kleine kinderen van de gelovigen ook deelgenoten zijn, wordt hun het teken en zegel van dit verbond gegeven, evenals aan de volwassenen.
Dit citaat is als een thema dat in eindeloze variaties wordt herhaald. De wederdopers rekenen de kleine kinderen tot ‘het gezelschap van de ongelovigen’, een uiterst onredelijke aanname volgens De Brès. Als de wederdopers benadrukken dat in Markus 16:16 (“Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden”) het geloof vóór de doop komt, merkt hij op dat, gezien de ontwikkelingsfase waarin kinderen zich bevinden, je niet van hen kunt verwachten dat ze metterdaad geloven. De wederdopers plaatsen zich met hun argument in de positie van de discipelen die ontstemd waren over de ouders die hun kinderen tot Jezus brachten. Jezus wees zijn discipelen terecht maar omhelsde en zegende de kinderen. Hoewel deze kinderen niet op dezelfde manier geloofden als hun ouders, werden ze door Jezus niet tot het getal van de ongelovigen gerekend. Integendeel, hij stelt de kinderen de gelovigen ten voorbeeld.
Paulus zegt ook niet tegen de stokbewaarder in Filippi: “Geloof, u en uw huisgezin” maar “U, die de vader van het huisgezin bent, geloof, en u zult zalig worden, en niet alleen u, maar ook heel uw huisgezin.” (Hand.16:31) Dezelfde Paulus zegt in 1 Kor.7:14 dat kinderen die verwekt zijn door een gelovige vader of geboren uit een gelovige moeder, heilig zijn. Deze heiligheid danken de kinderen niet aan hun natuurlijke geboorte maar aan het verbond en de beloften van God.
De kiem van het geloof
Maar werd Ismaël niet net als Izak verwekt door zijn gelovige vader Abraham? Het is opvallend hoe onbevangen De Brès – net als Calvijn – op deze vraag reageert. Inderdaad weten wij niet of alle gedoopte kinderen ook daadwerkelijk zullen geloven. Maar wij hebben ons eenvoudigweg in gehoorzaamheid te houden aan de instelling van Christus. De heilsboodschap van het sacrament wordt op geen enkele manier in mindering gebracht door het effect dat de doop al of niet sorteert. “Ik acht het getuigenis en de belijdenis die het Woord van God van hen [de kinderen, HD] geeft, meer dan wat een volwassene van zichzelf zou kunnen getuigen.”
Heel fraai maakt De Brès, in een tijd waarin de kindersterfte hoog was, gebruik van dit getuigenis om ouders van vroeggestorven kinderen te troosten:
Als kinderen die het teken der wedergeboorte en vernieuwing ontvangen hebben, heengaan uit deze wereld alvorens tot de leeftijd van kennis en inzicht te komen, zijn zij uitverkorenen door de Heere. Hij wederbaart en vernieuwt hen door Zijn Geest zoals het Hem behaagt, naar Zijn voor ons verborgen en onbegrijpelijke kracht.
En als het kinderen gegeven is in leven te blijven, dan ‘onderwijzen en onderrichten wij hen in de leer van de doop en laten wij hen weten dat zij heel hun leven niets anders moeten doen dan deze geestelijke wedergeboorte overpeinzen, waarvan zij van hun kindsheid af het merkteken dragen.’ Deze ‘geestelijke wedergeboorte’ dragen de kinderen als ‘de kiem van het geloof’ met zich mee: “Zij hebben de belofte die hun gedaan is, waaruit het geloof mettertijd tot ontkiemen komt.”
Het heil ligt buiten ons. De vaste grond ‘waarin mijn anker eeuwig hecht’ is ‘de dood van Christus voor de zonden’. In Zijn dood gedoopt, zingen we, ook in tijden van depressie en aanvechting:
O Heer, uw bloed roept voor altijd:
Barmhartigheid, barmhartigheid!
(LvdK 440)
Geïnteresseerd in meer lezenswaardige artikelen? Neem een jaarabonnement (€ 53). Als welkomstgeschenk ontvangt u De Waarheidsvriend twee maanden gratis. Of maak gebruik van onze actie en lees De Waarheidsvriend vier maanden voor € 10,-!